Egeïsche tijd

Egeïsche tijd
Van 2.000 tot 500 voor Christus leefden er in Griekenland en rond de Egeïsche Zee drie grote Egeïsche beschavingen, namelijk de Myceense, Cycladische en Minoïsche kunst. De Egeïsche kunst is de verzamelnaam voor de kunst van deze drie grote Egeïsche beschavingen. Het Minoïsche Kreta werd gekenmerkt door de voorliefde voor luxe en had een sterk visuele instelling. Dit kan je nog terug zien in de overblijfselen van de versieringen in paleizen en villa’s. Fresco’s van schepen, landschappen, dieren en dolfijnen staan symbool voor het genieten van het leven en hetgeen de wereld te bieden heeft. Ook zijn er nog veel keramieken objecten uit deze tijd overgebleven. Kenmerkend zijn de donkere lineaire motieven op een lichte achtergrond en zee wezens in donkere kleuren op een lichte achtergrond. De Myceense kunstcultuur kenmerkt zich door een bijzondere technische verfijning. In tegenstelling tot de Minoïsche kunst gekenmerkt de Myceense kunst zich door het oorlogszuchtige karakter: prachtig ingelegde wapens en gouden maskers die de strijders moesten beschermen. De Cycladische kunst staat bekend om haar votiefidolen: kleine wit marmeren naakte vrouwenfiguren, zonder gelaat en alleen een neus. De beeldjes zijn opvallend modern en ze doen aan abstracte hedendaagse kunst denken. Het zijn afgodsbeelden en werden aanvankelijk in de graftombes gezet, later werden ze gezien als kunstobject. Andere voorbeelden zijn bronzen wapens en voorwerpen uit klei en steen. In de beeldende kunst van de Egeïsche tijd waren er twee belangrijke ontwikkelingen: een hang naar het geïdealiseerde realisme en het mannelijk naakt als het hoofdonderwerp. Voor de Grieken waren dit tekens van dominantie.