Hoogrenaissance

Hoogrenaissance

Gedurende de veertiende eeuw volgde in Europa de bedreigingen elkaar op: rampzalige oogsten, oorlogen en de pest zorgden voor lange zwarte perioden, de laatste stuiptrekkingen van de middeleeuwen. Ondanks deze tegenslagen liet Europa zich niet uit het veld slaan en wist mede dankzij de eerder opgezette handelsroutes de welvaart te herstellen. Vooral het geëmancipeerde Italië bloeide op wat ook van invloed was op de culturele interesse. Hierdoor ontstond er een nieuw wereldbeeld waarin de mens en niet langer God centraal stond. Kunstenaars vonden dat ze de geest van de klassieke oudheid vertegenwoordigde en deze een nieuw leven in moesten blazen. Met dit gedachtegoed ontstond er een herbeleving van alle kunsten en wetenschappen die in de Oudheid gebloeid hadden. Hier komt de naam wedergeboorte, renaissance, vandaan. In Italië waren de meeste overblijfselen van de oude wereld en daarom goed te bestuderen en na te bootsen. Kunstenaars combineerden de esthetiek met het wetenschappelijk benaderen van hun werk. De wetten van het perspectief en wiskundige methoden werden toegepast om de juiste proporties te krijgen. Dit kenmerkte met name de architectuur. Ook de herontdekking van slanke zuilen en sierlijke bogen karakteriseerde de architectuur uit de renaissance. Beelhouwwerken werden weer vrijstaand en natuurgetrouw, het figuur mocht weer naakt zijn en expressie en zelfverzekerdheid kwamen weer tot uitdrukking. In de schilderkunst was het gebruik van perspectief en licht van bijzonder belang. Ook daagden de kunstenaars zichzelf uit de personages zo natuurgetrouw te schilderen. De achtergrond werd met een bijna wetenschappelijke nauwkeurigheid vol detail afgebeeld. Religieuze thema’s bleven overheersen, maar er kwam telkens meer ruimte voor de portretkunst.