Kubisme

Kubisme

Het kubisme vierde zijn hoogtijdagen tussen 1907 en 1914. Het was de belangrijkste twintigste-eeuwse innovatie in de kunst. Een van de grondleggers was Pablo Picasso. Picasso werd niet voldoende geïnspireerd door het dagelijks leven en begon de primitieve kunsten met hun maskers en houtsculpturen te bestuderen. Hij vereenvoudigde vormen tot geometrische grondvormen – abstrahering – en bouwde hiermee een schilderij op om zo een gevoel van tastbaarheid en diepte erin te krijgen. Daarmee volgde hij de uitspraak van Paul Cézanne op, dat alle vormen in de natuur in feite zijn opgebouwd uit een aantal oervormen zoals de bol, kegel, cilinder en kubus. Kubisten wilden een onderwerp tekenen vanuit de hoek van waar zijn karakteristieken het duidelijkst uitkomen. Het ging ze vervolgens om orde, meerdere standpunten, schaduweffecten en constructie. Kleur was niet meer zo belangrijk, wat in overeenstemming was met het principe om alles te vereenvoudigen. Het ging de kubisten niet zozeer om het creëren van een nieuwe variant op een bekende vorm, het verbeeldingsproces van de toeschouwer wordt door de kubisten als belangrijk beschouwd. Deze stroming rekent af met de conventionele manier van kijken: een kunstwerk verbeeldt niet dat wat we zien, maar is een werkelijkheid an sich. Het vertaalt wat er in de mens omgaat wanneer hij dingen aanschouwt.