Oude Egypte

Oude Egypte

De oud-Egyptische kunst ontstond ongeveer 3.000 jaar voor Christus en hield aan tot circa 300 voor Christus. De kunst vertaalde de toen heersende hiërarchische samenleving met de nadruk op rijke materialen, grootschaligheid en de obsessie met de dood en het hiernamaals. Schetsen en graveren van de contouren was de standaard techniek. Deze werden vervolgens in detail gegraveerd en geschilderd. Typisch kenmerk is dat de vormentaal in bijna 3.000 jaar niet is veranderd. Een van de meeste opvallende elementen die deze continuïteit vertaalt zijn de houdingen van degenen die worden afgebeeld. Hoofd, armen en benen zijn en profiel, met de benen uit elkaar. Echter, de borst wijst recht naar voren. Ook wel de wet van frontaliteit genoemd. Daarnaast streefde de Egyptische kunstenaar niet naar een natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid, maar naar de ideale proporties van het menselijk lichaam. Als standaardmaat diende de handpalm van de afgebeelde persoon met daarvan afgeleid de el als lengtemaat, gelijk aan vier en een halve handpalm. Ook symbolen, die bedoeld zijn om de betekenis nog preciezer weer te geven, kenmerken de Egyptische kunst. Gebaren en houdingen geven belangrijke symbolische informatie: iemand die knielt heeft een lagere status dan iemand groter en staand wordt afgebeeld; een omhelzing betekent een omarming door god en buigen is een uitdrukking van eerbetoon en respect. Andere symbolen die vandaag de dag minder goed te begrijpen zijn, zijn: een hand tegen een wang is een zanger of vuil over het hoofd gooien duidt op verdriet.