Romeinse keizerrijk

Romeinse keizerrijk

Het Romeinse Keizerrijk was een staat die ontstond rond het begin van de jaartelling en viel in 395 uiteen. Verschillende keizers volgden elkaar op waarvan keizer Trajanus (98 – 117) de grootste omvang bereikte. Het rijk omvatte op zijn hoogtepunt alle landen rond de Middellandse Zee. Ondanks de enorme macht hebben de Romeinen een beperkte eigen kunsttaal ontwikkeld. De schilder- en beeldhouwkunst waren ontleend aan Griekse voorbeelden. Dit kwam omdat de meeste kunstenaars die in Rome werkten Grieks waren, en veel verzamelaars kochten werken van Griekse meesters of kopieën daarvan. Maar de architectuur was gewaagd. Doordat het keizerrijk alsmaar groeide moest het landschap zich daar ook op aanpassen. Ingenieurs bouwden wegen, aquaducten en badhuizen. Al deze gebouwen waren met de grootste zorg en oog voor detail gebouwd. De overgebleven ruïnes laten de grandeur van deze tijd zien, met het Colosseum als een van de hoogtepunten. Het meest kenmerkende verschil tussen de Romeinse en Griekse architectuur was het gebruik van bogen. Een boog uit afzonderlijke, wigvormige stenen bouwen is een architectonische uitdaging. Maar als de ingenieur deze kunst beheerst, dan kan hij er eindeloos mee experimenteren. Zo konden de Romeinse ingenieurs de pijlers van een brug overspannen of gebruiken voor het bouwen van een gewelfde zoldering. Van dit laatste is het Pantheon een prachtig voorbeeld. De Romeinse soldaten wilden de thuisblijvers met veel detail en precisie vertellen over hun heldendaden tijdens de veldtochten. De uitingen hiervan hebben het karakter van de kunst bijzonder veranderd. Het hoofddoel was niet meer harmonie, schoonheid en drama. Door het nuchtere karakter van de Romeinen waren uitbeeldingen realistisch en krachtig.